(Ik heb het dus over de RSS-feed, voor Dick. T) bromde Roel. H om 19:30 (op Dinsdag, 9 Augustus 2005)"
De oude site blijft intact. Doch een aanpassing van uw bookmarks, links, startpagina, banned sites-list etcetera kan ik aanbevelen. Vooral omdat hier geen ruk meer gebeurt.
...van die types die je alleen op vrijmarkten tijdens Koninginnedag ziet. Haar lange goudblonde haren doen denken aan een sprookje. Haar grote blauwe ogen zijn een sprookje. Roomwit is haar gladde huid en haar poppengezichtje telt slechts negen onschuldige jaren. Voetjes in sandalen, strak tegen elkaar gehouden tengere benen in een beige maillot. In een blauw geplooid rokje door oma in elkaar gezet, staat daar 'een hele grote meid'. Op de straat, op een uitgespreid kleed met Schotse print met een wit schoteltje op de rand van het kleed. "20 cent" staat er geschreven in negenjarig handschrift op het gevouwen witte karton achter het schoteltje. Op haar afgebakende terrein laat zij haar nog schrille tonen de vrije loop. Op school krijgt zij één keer per week les van de juf. Ze volgt haar lessen samen met vijf andere kinderen, want het is leuk muzieknoten te lezen en muziek te maken. Zij houdt van vrolijke muziek. 'Altijd is Kortjakje ziek' en 'Papegaaitje leef je nog?' zijn leuke liedjes. Haar grootste blunder was op een keer dat zij met andere kinderen een liedje aan het blokfluiten was. Ze speelde veel te snel. Gelukkig viel dat niet op, want de andere kinderen gingen met haar meedoen door het liedje ook heel snel te fluiten. Nu wil ze nóg beter leren blokfluiten. En een pony in de tuin. Misschien wordt ze later dierenarts. Of stewardess.
Aanvankelijk zou ik gisteren een schitterend verhaal voor bicat hebben geschreven. Het zou mijn entree binnen het verfijnde kransje huisschrijvers zijn geworden. Mijn debuut zou vreselijk veel indruk hebben gemaakt. Ik zou stoetsgewijs door de straten van Bicatterveen zijn gedragen door de heren Lennard, Kiers, Marnix, Hoof, en de andere goden. Het gewone plebs zou mij met lof, palmtakken en pizzabeleg hebben toegezwaaid. Her en der zou er ook met gele violen (Vilé) en zwarte anjers (Edwald Stals) worden gezwaaid en er zouden lofliederen worden gezongen en eregedichten worden gereciteerd. Er zouden, naast de talrijke bestaande fanclubs in Vlaanderen, eindelijk ook Nederlandse fanclubs in het leven worden geroepen en mijn naam zou even welluidend onder dan wel boven de Moerdijk worden gescandeerd. Enfin, om kort te gaan, Nederland zou een hapklare brok zijn geweest voor mijn niet te stuiten literaire veroveringsplan. Een plan dat straks, als alles nu godvermiljaardevlammendenondedju eens eindelijk zoals gepland zou willen verlopen, in 2045 tot die alles omvattende wereldroman zou moeten leiden.
Helaas, driewerf helaas. Wegens omstandigheden (waarin een halve kilo ganzenlever, een tangaslip en een exploderende vibrator een niet onbelangrijke rol speelden) had ik gisteren mijn dag niet. Bovendien had onze Jack Russell het nodig gevonden om afgelopen nacht mijn harde schijf onder te pissen, de onopvoedbare zeikerd! Toen hij mij deze morgen quadrofonisch blaffend en wild kwispelend opwachtte in een walmende plas aan de PC, rook ik meteen onraad. Na een korte doch intense studieronde wist ik meteen hoe laat het was. Mijn hele harde regiekamer van Medion onder gestruild! 80 gig wereldliteratuur naar de kloten en meneer stond godverdomme zowaar te kwispelstaarten. Ik wou hem van de weeromstuit een oplawaai verkopen, maar dan kijk je plots in die guitige ogen van dat prachtige diertje en glijdt elke vorm van voorgenomen agressiviteit van je lichaam en je dankt de heer dat je dit leuke diertje ooit onderdak hebt kunnen geven. Ik zag met andere woorden af van elk lichamelijk geweld, maar ik sprak hem wel flink berispend toe. U kent dat ongetwijfeld, dat kinderlijk afgeknepen taaltje waarmee je een hond terechtwijst. 'Baasje zeer kwaad op stoute hond,' zei ik, en hoewel ik hem daarbij recht in de ogen keek, dacht hij duidelijk dat de vermaning in kwestie gericht was aan het adres van de hond van de buurvrouw. Eveneens een mormel met een gedragspatroon om het voltallige bestuur van de plaatselijke hondenclub op het dak te jagen, maar in deze misdaad trof hem voor één keer geen schuld.
Maar zoals ik eerder zei, ik had ook niet echt mijn dag toen ik het verhaal schreef. Zo spectaculair was het nu ook weer niet, dat hele verhaal. Eerder een afleggertje. Er waren die omstandigheden, ik had last van koppijn en ik had al twee weken geen spetterende seks meer gehad. Het was dus een eerder matig verhaal geworden. Een soort Vlaamse ‘Gejaagd door de wind’, maar dan met iets meer geweld en een hoop meer seks, want daar had ik duidelijk behoefte aan. Een gedoe met kutten, pruimen, lullen en stengels dat het niet mooi meer was. Er werd in dat verhaal gebeft en gepijpt van ’t vaderland weg. Er werd ook in de kont geneukt en er kwam zelfs gebuffel met een geit aan te pas. Zo’n verhaal was het dus. Een soort ‘Gejaagd door de wind’, maar dan anders.
Ik heb het altijd een vreemde titel gevonden, dat ‘gejaagd door de wind’. Ook de titel van de gelijknamige verfilming vond ik maar niks. Die film heette ook ‘Gejaagd door de wind’ en ik kan mij nog levendig herinneren dat ik bij het verschijnen van die prent meteen dacht: 'Mijn God, wat een kuttitel is dat!' Sterker nog, ik denk dat ik eerst die filmtitel heb afgeschoten en pas daarna de titel van het boek, want voor de film in première ging, wist ik geeneens dat er ook een boek over bestond, over dat gejaagd zijn en die wind en zo. Een mens houdt het op heden ternauwernood nog bij met wat die auteurs en regisseurs ons allemaal om de oren slaan.
Ik liep die ochtend dus vreselijk te balen en toen mijn echtgenote een korte wijle daarna ook de keuken kwam binnen gesloft, merkte zij dadelijk dat er iets niet pluis was. Mijn vrouw mag dan al met lengtes voorsprong de mooiste en de liefste vrouw van haar generatie zijn, er zijn eerstens jongere generaties en tweedens kan ik hier zonder de waarheid ook maar één moment geweld aan te doen stellen dat zij van diplomatische benaderingen geen kaas heeft gegeten. Ze vroeg me boudweg of ik soms een niet gefileerde zeebaars als ontbijt had genuttigd en ging toen zwijgzaam van haar koffie zitten nippen. Ging mevrouw dus een beetje sarcastisch zitten doen terwijl haar echtgenoot zich moeizaam door een indrukwekkende depressie worstelde. Daar is toen net geen familiedrama van gekomen.
Ik nam de telefoon en belde de hulplijn. Een vrouwenstem met aangenaam timbre fluisterde mij sensueel toe hoe laat het was. Haar stem maakte mij, benevens zo geil als een otter, ook rustig. Het vuile grijs droop uit mijn kop en de nevel trok weg. Mijn zwaar gemoed verdampte en het leven leek heel even weer dragelijk. Terwijl mijn vrouw een croissant doormidden sneed, vroeg ze mij vanuit de keuken waar ik het varkenszwoerd had gelaten. Kortom, het alledaagse leven trok zich weer op gang. En toch bleef er iets knagen. Hoe moest dat nu immers met dat verhaal en die erkenning en die verafgoding?
In gedachte zag ik een schare ontgoochelde lezers, maar ik sprak hun moed in en zei dat het schitterende verhaal er ooit wel zou komen. 'Mijn debuut mankt, maar de genezing is nakende,' stotterde ik verontschuldigend. 'Be prepared!' gooide ik er in een vlaag van hoogmoed achteraan.
Vanuit de hemel zwol de Brabançonne aan en overstemde moeiteloos het Wilhelmus. Zelfs de goden bleken mij gunstig gezind.
Hij was een kunstenaar. Een mislukte kunstenaar weliswaar, maar toch: een kunstenaar. Altijd gekleed in een ribfluwelen jasje met daaronder meestal een geruite broek waarop hij zorgvuldig een aantal verfvlekken had aangebracht. Op zijn neus prijkte een klein brilletje, rond zijn mond een grijs ringbaardje. Van onder zijn rode baret kropen vettige slierten grijs haar te voorschijn, als wanhopige palingen die uit een emmer proberen te ontsnappen, een ongewisse dood tegemoet. In zijn immer rood aangelopen hoofd zaten kleine, priemende varkensoogjes ingemetseld waarmee hij zelfgenoegzaam de wereld inkeek. Rond zijn achtste levensjaar kreeg hij last van een ontstoken voorhuid, zodat zijn ouders – in samenspraak met hun huisarts – besloten hem te laten besnijden. Sinds zijn zestiende droeg hij geen onderbroeken meer. Hij vond het een prettig gevoel wanneer zijn ontblote eikel tegen de binnenkant van zijn geruite broek aan schuurde. Elke avond dronk hij een fles rode wijn, ontdeed hij zich van zijn kleren en kwakte hij wat verf op een doek. Waarna hij meestal in katzwijm viel en droomloos verder sliep tot de eerste zonnestralen hem wekten en hij zich naar bed toe sleepte om zijn roes uit te slapen. Daarbij liet hij de gordijnen van zijn atelier achteloos een stuk open, zodat langslopende mensen de mogelijkheid hadden getuige te zijn van zijn naakte kunstenaarschap. Een mogelijkheid waar niemand gebruik van maakte. Behalve zij, op die bewuste avond.
Zij had haar jeugd grotendeels in het donkere Afrika doorgebracht, Zaïre meer bepaald, waar haar vader werkzaam was als irrigatiedeskundige voor een Vlaamse parochie. Toen zij dertien jaar was, en we spreken hier over het jaar 1995, had zij moeten toezien hoe haar vader, tijdens een poging haar lievelingspop uit het water van de verraderlijke Kongo te halen, werd verscheurd door een krokodil. Ze had de pop er eigenhandig in gegooid omdat ze ook wel eens verdrietig wilde zijn. Vlak nadat de vader net onder de gordel doormidden was gebeten, wist hij nog met zijn ongeschonden arm de pop op de kant te gooien. Wat er van hem overbleef, werd op sobere wijze begraven.
Hoewel niets hen belette naar Nederland terug te keren, besloot de weduwe van de irrigatiedeskundige samen met haar dochter in Zaïre te blijven. Zolang God het toestond. Zij leefden immers op een plek die met niets minder dan het paradijs was te vergelijken.
Iets meer dan een jaar na de dood van de irrigatiedeskundige, ergens in de tijd tussen kerst en de jaarwisseling om precies te zijn, werden moeder en dochter overvallen door leden van de Alliantie van Democratische Krachten die, onder leiding van Laurent-Désirée Kabila, richting Kinshasa trokken om een eind te maken aan het bewind van Mobutu. Op brute wijze werden zij verkracht en voor dood achter gelaten. Hoewel het maagdelijke lichaampje van de inmiddels veertienjarige dochter plusminus acht verkrachtingen meer dan het lichaam van haar moeder moest ondergaan, was het de moeder die anderhalve dag later bezweek aan haar verwondingen. De overleden moeder en de hevig verzwakte dochter werden in de ochtend van 1 januari gevonden door de pastoor van de parochie die de erfgenamen van de irrigatiedeskundige persoonlijk een gezegend 1997 wilde toewensen. Dankzij het adequate handelen van de parochiearts en de vrome gebeden van de parochieleden bleef het leven van de dochter gespaard. Net zoals de vader iets meer dan een jaar daarvoor, kreeg de moeder een sobere begrafenis. En een eenvoudig houten kruisje op haar graf. Eind mei 1997, toen Kabila de Democratische Republiek Kongo uitriep, werden alle blanke parochieleden uit het paradijselijke dorp verdreven. Na vele omzwervingen, waarvoor het ons momenteel helaas aan ruimte ontbreekt erover uit te weiden, belandde de dochter van de overleden irrigatiedeskundige in Amsterdam.
Toen zij langs het atelier van de mislukte kunstenaar liep, slechts gekleed in een lichtbruine regenjas met in een van de diepe zakken haar lievelingspop, keek zij, zoals zij altijd deed wanneer zij tijdens haar wandelingen naar warmte en geborgenheid hunkerde, door het raam naar binnen. Daar lag de mislukte kunstenaar op de grond. Met in zijn ene hand een lege wijnfles en in zijn andere een kwast. Zijn besneden penis rustte vredig op zijn linkerdijbeen. De blootgelegde eikel keek brutaal naar buiten, uitnodigend bijna. Kom toch binnen, leek de eikel te zeggen naar de dochter van de overleden irrigatiedeskundige. Kom binnen en heb mij lief. En deze jonge vrouw, die al zoveel beproevingen in haar leven had moeten doorstaan, deed wat de eikel haar vroeg. Voorzichtig gaf ze de deur een duwtje.
De lucht van terpentine drong haar neus binnen. Het atelier was bezaaid met schilderingen van een ontzagwekkende lelijkheid. Men zegt wel eens, als men een abstract expressionistisch schilderij ziet: ‘Dat kan mijn neefje van vier ook.’ Meestal is dat ook precies wat de betreffende kunstschilder voor ogen had toen hij aan het doek begon: terug naar de onbevangenheid van een kind van vier. En als dat kind van vier een aangeboren gevoel voor kleur en compositie heeft, dan hoeft het resultaat geenszins pijn aan de ogen te doen. Maar de penseelvruchten van de mislukte kunstenaar deden dat wel, die waren van een duizelingwekkende lelijkheid. Een lelijkheid die geen levend wezen kon ontkennen. Maar hoewel ook de dochter van de irrigatiedeskundige de schilderingen niet om aan te zien vond, kon zij haar ogen er niet van afhouden. Het was als kijken naar iemand die net door een tram is aangereden en nu ligt dood te bloeden. Je wilt het liever niet zien, maar toch word je door de gruwel aangetrokken en kan je er onmogelijk van wegkijken. En terwijl zij met afgrijzen het werk van de mislukte kunstenaar aan het bestuderen was, hoorde zij achter zich een keel geschraapt worden. ‘Excuseer’, zei een schril doch vriendelijk stemmetje, ‘maar wat komt u doen, als ik zo vrij mag zijn dat te vragen?’ ‘Ik dacht, de deur stond open…’ Het meisje zweeg. Haar aandacht werd gegrepen door een schilderij waarop de kleur rood overheerste en dat ‘Moenen’ heette en van een verpletterende lelijkheid was. Het leek naar haar te grijnzen. ‘U dacht, vroeger toen ik nog in donker Afrika woonde toen kon ik ook overal naar believen binnenlopen, dus waarom hier niet? Waarom zou ik in een land waar andere zeden en gewoonten heersen niet gewoon mijn zin kunnen doen? Waarom zou ik mij in hemelsnaam aanpassen? Een goede vraag, me dunkt. Naar mijn bescheiden mening heeft een ieder de vrijheid, ja zelfs de plicht zich niet aan te passen. Maar andere mensen denken daar helaas volledig anders over, daarvoor zijn het andere mensen. Dat heeft u ongetwijfeld zelf aan den lijve ondervonden.’ ‘Het spijt me…’ ‘Excuses zijn niet nodig, maar zou u zich even willen omdraaien? Dat praat wat makkelijker.’ De dochter van de irrigatiedeskundige draaide zich aarzelend om. De mislukte kunstenaar lag nog steeds met in zijn ene hand een kwast en in zijn andere een lege wijnfles voor apengapen. ‘Hier ben ik…’ zei de stem die, zo bleek nu, niet uit de mond van de mislukte kunstenaar afkomstig was. De ogen van de dochter van de irrigatiedeskundige gleden langzaam langs het naakte lichaam naar beneden tot haar blik op kruishoogte was aanbeland. De eikel van de mislukte kunstenaar keek haar vriendelijk glimlachend aan. ‘Het is belangrijk dat men elkaar in de ogen blijft aankijken’, zei de besneden penis, ‘onbevreesd en onbevangen. Zeker wanneer men zoiets belangrijks te vragen heeft als ik. Want wat ik u ga vragen is niet gering en vergt van u het vermogen oerangsten te overwinnen. Maar, en dat zeg ik er maar meteen bij, uw beloning zal groot zijn. Ik zal u wijsheid geven en vele talenten en u alle talen leren. Dus, laat ik niet langer om de hete brij heen draaien, zo langzaamaan gaat de wereld kapot aan uitweidingen en terzijdes, nietwaar? Als u mij toestaat, zal ik u niet langer vervelen en subiet ter zake komen.’ De besneden penis van de mislukte kunstenaar liet een stilte vallen, ging toen fier rechtop staan, schraapte zijn keel ten tweeden male en zei op plechtige toon: ‘Jongedame, ik smeek u: bevrijd mij. Alstublieft, ik heb genoeg geleden, maak mij los. U moet weten, ik ben op aarde gezet om te leiden en om troost te bieden, maar lang geleden heeft men mij ontdaan van mijn omhulsel en sindsdien schuur ik dag na dag tegen de binnenkant van een geruite broek en eindig ik des avonds hier, op dit linkerdijbeen, rillend van de koude, wachtend op verlossing die maar niet komen wilde. Totdat mijn gebeden werden verhoord en u hier naar binnen stapte.’ Hierna zweeg de penis en keek hij de dochter van de irrigatiedeskundige smekend in de ogen. Een warme golf van medelijden overspoelde haar. ‘Ik wil u wel bevrijden’, zei de dochter van de irrigatiedeskundige na eventjes te hebben nagedacht, ‘maar ik weet niet hoe?’ ‘Ziet u dat kastje daar?’ zei de besneden penis met een niet te onderdrukken opwinding. Hij knikte met zijn glimmende kop driftig naar de andere kant van de kamer: ‘In het bovenste laatje ligt een stanleymesje en daarnaast liggen naald en draad.’ In de daaropvolgende minuten volgde de dochter van de irrigatiedeskundige nauwkeurig de aanwijzingen van de besneden penis op. Het werd een bloedige aangelegenheid (waarbij zij zelfs nog even haar tanden moest gebruiken – het mesje was een beetje roestig en werd met elke haal minder scherp), maar hoewel de mislukte kunstenaar zo nu en dan zachtjes kreunde en zijn lichaam nauwelijks merkbaar schokte, werd hij niet wakker.
Nadat de dochter van de irrigatiedeskundige de besneden penis had bevrijd, haalde zij, zoals haar werd opgedragen, haar lievelingspop uit haar zak en naaide deze stevig vast aan het kruis van de mislukte kunstenaar. De besneden penis stopte zij in een van haar geheime openingen, zoals haar was gevraagd. Daarna liep zij de deur uit. Haar gedachten waren bij haar ouders en bij haar lievelingspop. Zij voelde zich bedroefd, maar het was een aangename droefenis. Een droefenis die zei dat het goed was zo.
De volgende dag, toen de eerste zonnestralen zijn atelier binnendrongen en de mislukte kunstenaar uit een droomloze slaap ontwaakte, merkte hij dat op de plaats waar eens zijn besneden penis had gezeten nu een pop zat vastgenaaid. ‘Misschien’, zo dacht hij bij zichzelf, ‘zal men nu eindelijk mijn talent herkennen.’ Dat was – en dat wist hij zelf eigenlijk ook wel – wel erg onwaarschijnlijk, want talent dat had hij eenvoudigweg niet. Maar nu zijn penis door een pop was vervangen, was ongetwijfeld zijn marktwaarde verhoogd. Er bestaat immers een slag mensen dat bereid is een fikse som geld op tafel te leggen voor schilderijen van een kunstenaar met een pop op de plaats van z’n penis. Zo zit dat slag mensen nu eenmaal in elkaar. Dat had de mislukte kunstenaar al lang begrepen. Die mensen smachten naar verhalen als uitgehongerde wolven naar een langs huppend konijntje. Al jaren zocht hij naar zo’n verhaal, maar nooit had hij het gevonden. En nu werd het ’m zomaar in de schoot geworpen. Letterlijk zelfs. Maar toch, ook al zag de toekomst er ineens voorzichtig rooskleurig uit, ergens, diep in zijn hart, wist de mislukte kunstenaar dat hij zijn besneden penis zou gaan missen. Zo gaan die dingen.
...van die types die Freud van binnen kennen. Gisteren nog strakgekapt naar ideaalbeeld van zijn toekomstige werkgever met een tikje laatste mode. Razorsharp. De wenkbrouwen gepunt, haren uit de oorschelp geëpileerd. Handgeschoren met warm water, vochtinbrengende creme en een aftershave. Neusharen met een daarvoor bestemd schaartje keurig bijgewerkt, tanden gepoetst. De nagelriemen gemasseerd met olie, geknipte nagels, hoekjes gevijld. Zijn donkerblauwe effen overhemd met witte boord schittert onder zijn antracietgrijze maatpak met extreem subtiel wit krijtstreepje. Dikke zijden stropdas met bolle en drievoudige knoop, met tinten van geel en een vleugje grijs. Was het ruikbaar geweest dan had het een bijzonder ingetogen maar krachtig bouquet. Rode manchetknopen articuleren hemdsmouwen die de zilverkleurige Rolex half bedekken. Zijn Rolex Oyster Perpetual Datejust met zilveren plaat en zilveren band. Net niet patserig het horloge showen, net geen valse bescheidenheid maar alles uitgekiend gebalanceerd. Gladde zwarte broques en zwarte sokken. Nooit donkerblauwe sokken, nooit een print hooguit een ingeborduurd motief. Met de handen op de rug wiebelt hij lichtjes van voor naar achter, wachtend op dingen die komen gaan. Heeft hij gelezen in een boek. Hij is geen farmer maar hunter en ambieert een zeer gedreven commerciele werkomgeving voor het realiseren van new business. Hij is een Sales Topper. Graag wil hij scoren met zijn sales-talenten voor zijn opdrachtgevers. Hij gaat voornamelijk voor die sales job in de buitendienst, dat is op zijn lijf geschreven. Hij was bij eerdere sales succesvol als Junior Account Manager en is nu klaar voor het grote werk; National Account Manager. Hij is de ideale kandidaat. What makes HIM get out of the bed in the morning? Hij heeft zijn eigen sales op orde. Hij kickt op het scoren van zijn targets en productiviteits KPI’s. Outbound telesales ervaring, self starting verkoper in hart en nieren, hij is een terriër. Such a master. Such a slave.
Stukje bij beetje
Met de grootste voorzichtigheid legde hij de laatste hand aan wat zijn meesterwerk moest worden. Op een twintigtal na had hij de puzzel van tienduizend stukjes na ruim drie maanden af. Dan had hij volbracht wat zijn vader en zijn vader voor hem ook gedaan hadden. Het was derhalve een kwestie van eer en traditie dat de man des huizes de puzzel minstens eenmaal in zijn leven gelegd had. Nu woonde hij op zichzelf, maar dat weerhield hem er niet van om deze traditie voort te zetten. Zowel zijn opa als zijn vader waren op jonge leeftijd overleden aan de gevolgen van een hartaanval wat aan de volbrenging van deze taak extra cachet gaf. Een eerbetoon aan de twee mannen in zijn leven die hij veel te kort had gekend, maar enorm had leren waarderen. Als jonge jongen had hij vol ontzag en spanning gekeken hoe zijn vader urenlang aandachtig aan de eetkamertafel gebogen zat om de stukjes op hun juiste plek te leggen.
Na de dood van zijn vader raakte de puzzel echter in de vergetelheid, totdat hij bij het opruimen van de zolder van het ouderlijk huis, waar zijn oude moeder nog steeds woonde, hem weer zag liggen. Alle stukjes lagen weer in de kartonnen doos waarop de beeltenis de tand des tijds niet had doorstaan. Op de vraag of hij de puzzel kon meenemen, had zijn moeder met een flauwe glimlach en enigszins angstige ogen zijn handen vastgepakt. Doe het niet, had ze hem met klem verzocht. Lacherig had hij zich van haar losgerukt. Ze werd echt oud.
Het had hem moeite gekost een geschikte plek te vinden waarop hij alle stukjes kwijt kon. Na verscheidene mogelijkheden te hebben onderzocht, bleek de plexiglasplaat die nog had gediend als voorzetraam de beste optie. De vorige bewoners hadden de te behalen winst qua energiebesparing van dubbelglas onderschat. Het voordeel van de plaat was dat hij in alle rust aan de puzzel kon werken en hem met gemak kon wegleggen wanneer hij geen tijd had. Hij zou, na voltooiing van de puzzel, de mensen die voor hem de woning hadden bewoond nog bedanken voor het achterlaten van de plaat, zo nam hij zich voor.
Nu zijn geestelijk vermoeiende werk bijna klaar was, kon hij al goed zien welke afbeelding uit al die losse stukjes was opgebouwd. Een duister tafereel vol onheilspellende wolken, blikseminslagen en een bizar figuur met bokkenpoten en hoorns op zijn hoofd. Dat moest wel de duivel voorstellen, wist hij. Geheel onderaan was in een voor hem onbekende taal, met bloedrode letters geschreven, een tekst te vinden. Al bij het eerste woord dat zichtbaar werd na ruim een maand werk had hij zich afgevraagd welke betekenis het zou hebben.
De volgende morgen, de puzzel was inmiddels voltooid, stapte hij met een foto van de puzzel veilig in zijn binnenzak op z’n fiets en reed naar de stad waar hij met zowel een Chinese als Japanse vertaler een afspraak had gemaakt voor die ochtend. Tot die schifting was hij gekomen, nadat hij de tekst op de puzzel had vergeleken met verscheidene tekstdelen in de Grote Encyclopedie welke hij van zijn opa geërfd had. Het leek nog het meest op het Japans vond hij zelf, maar om er zeker van te zijn dat hij het raadsel vandaag nog opgelost zou hebben, had hij met beide heren een afspraak gemaakt. Bij de Chinese vertaler kreeg hij inderdaad nul op het rekest; deze wist hem al wel te vertellen dat het om een oud-Japanse tekst ging, maar aan de juiste vertaling durfde hij zich niet te wagen. Vol verwachting fietste hij naar het adres van de Japanse vertaler die hem dan eindelijk kon vertellen wat er nu op de puzzel geschreven stond.
De deur werd opengedaan door een kleine, ietwat kalende man. Hij stelde zich voor als professor Yamoto, wat hem nogal achterdochtig maakte. Het deed hem denken aan die briefjes waarin beterschap, liefde en geluk werden beloofd. Die briefjes werden regelmatig door onbekenden in zijn brievenbus gegooid. Eén keer bellen en een afspraak met een wijze man of vrouw was blijkbaar genoeg voor een leven vol geluk. Hij had niet veel op met dat soort mensen. Oplichters die rijker willen worden van andermans misère.
Al snel bleek echter dat professor Yamoto geenszins te vergelijken viel met dit type ‘geleerden’. Zeer aandachtig en vakkundig pluisde hij menig woordenboek en hem onbekende geschriften uit om tot een juiste vertaling te komen. De rust en het geduld waarmee hij te werk ging, deed hem weer aan zijn puzzelende vader denken. Het stelde hem gerust. De uren verstreken, maar tegen een uur of vier kon de heer Yamoto hem nog steeds geen uitsluitsel geven.
Met een ontevreden gevoel reed hij naar huis. Morgen krijgt u de uitslag, had hij gezegd, of zoveel eerder wanneer mogelijk. Thuis aangekomen keek hij nog eens naar de puzzel. Wat een akelige afbeelding eigenlijk. Aangezien hij nu toch niets meer kon doen dan afwachten, besloot hij tot rust te komen door in bad te gaan. Hij zette het antwoordapparaat van zijn telefoon aan, zodat het goede nieuws hem direct ten gehore zou kunnen komen zonder uit bad te hoeven gaan. Alle spanning van de dag en de afgelopen weken gleed van hem af net zoals het water iedere keer wanneer hij zich oprichtte om te voorkomen geheel kopje-onder te gaan. Hij sloot zijn ogen en zag zijn grootvader samen met zijn zoon aan de lange tafel in de voorkamer zitten net zoals hij, jaren later, met zijn vader had gedaan. De puzzel verbond hen in de tijd. Nu zij aan zij wenkten zij hem. Kom met ons mee, leken ze tegen hem te zeggen. Het was tijd.
Met een klik sprong het antwoordapparaat aan. Het was professor Yamoto. Misschien dat het resultaat hem wat tegenviel, maar de vertaling was gereed:
'Als zombies niet zien waar ze heen gaan, welke kant gaan ze dan op als je hun hoofd eraf hakt?' 'Wat zeg je?' zeg ik. 'Wat motje?' zegt de jongeman naast me.
Ik zucht. Het zijn de kleine voortekenen dat het weer gaat gebeuren. Hoe lang nu al? Toch zeker een jaar of vier. Misschien vijf. Altijd op deze lijn, nooit op een andere. En ik kan het weten, want in de loop der jaren heb ik ze allemaal gehad.
De trein rijdt het station binnen. Ergens in mijn geest roept iets 'loop weg, ren als je kunt', maar ik weet dat dat geen keuze is. Ik moet, om erger te voorkomen. Ik kijk nog één keer om mij heen, en stap aan boord van het achterste treinstel. Sinds die ene dag zit ik altijd achterin. Ik zet de mp3-speler aan en wacht op wat er komen gaat. En het gaat komen, alle tekenen wijzen erop.
Dan, na tien minuten, komt toch nog onverwachts de klik. Ik kijk om mij heen. Alle mensen slapen. Buiten hebben de koeien in de wei plaatsgemaakt voor het marslandschap dat ik maar al te goed ken. Ik bid, zoals altijd, aan drie goden om de trein veilig te laten aankomen. Ik neem de knuppel en het mes uit mijn tas, doe de mp3-speler er weer in en begin aan mijn weg naar voren.
Hoe lang was deze trein vandaag eigenlijk? In gedachten ga ik terug naar het begin van de reis, op het station. 'Drie treinstellen', antwoordt mijn geest. Voorzichtig sluip ik door het laatste treinstel, aandachtig de mensen bekijkend. Allemaal slapen ze (is slapen het juiste woord? Het lijkt een coma), sommigen met hun ogen open. Maar dat is een goed ding, alles is goed, zolang ze maar…
In het middelste treinstel is het hetzelfde als in het laatste. Ik bekijk de mensen aandachtig. Ik verstijf, als ik een attachékoffer omstoot, en blijf stilletjes staan. Het gaat goed, ik vervolg mijn weg naar voren. Naar het voorste treinstel, naar waar het toen misging. Ik houd mijn adem in als ik de deur open…
In het voorste treinstel wacht mij een enorme verassing. Een meisje, of jonge vrouw, en ze is wakker. Bijna ga ik haar met knuppel en mes te lijf, maar iets vertelt me dat dit anders is. Nieuw.
'Mijn god', zegt ze snikkend, 'wat is dit voor nachtmerrie?' 'Dit is geen droom, zus, dit is de realiteit.' 'Heb jíj dit al eerder meegemaakt?' 'Vaker dan ik zou willen.'
Ik kijk om heen. Hoe lang nog? Dit kan gevaarlijk worden, ik ben mijn eerste keer nog niet vergeten. 'Luister, snoes, we rijden bijna binnen, je kunt beter terug naar je plaats gaan. De mensen worden zo weer wakker en de honden zullen nu wel niet meer komen.' 'Honden? We zitten in de trein hoor!' Ja Jezus hé, je denkt toch niet dat deze lijn wordt onderhouden door de NS…
Ze stribbelt nog wat tegen, maar uiteindelijk krijg ik haar weer op haar plaats. Vervolgens begin ik langzaam aan mijn weg terug naar het laatste treinstel. Net voordat de trein het station binnenrijdt, doe ik mijn knuppel in mijn tas. Terwijl ik mij afvraag waar ik mijn mes heb gelaten, hoor ik een gil vanuit de voorste treinstellen.
...van die types die niet meer hoeven werken voor het geld. Zijn gelooide grijze huid als van een gordeldier maken hem nog ouder dan hij werkelijk al oud is. Een klein postuur kenmerkend voor de door de hongerwinter geteisterde puber heeft hij ruimschoots gecorrigeerd met vette jaren. Met zijn overgewicht is het raden naar de hoogte van cholesterolgehalte en hartproblemen. 's Ochtends komt hij moeilijk zijn bed uit door arthritis. Als hij een dubbele bypass heeft gehad, zal het beter gaan. Grote ogen door dikke brilleglazen en helemaal kaal maken hem lachwekkend, op een slechte dag zelfs een karikatuur. Zoals vandaag als de regen plenst en dikke droppen op zijn vlezige glimmende schedel uit elkaar petsen. De vale regenjas uit een Carmiggelt anekdote. Bruine vingertoppen en trillende handen verraden een intensief kroegleven. Onder zijn arm een zwartleren goudomrande map met veel belangrijke papieren. In zijn hoofd is het chaos en ratelend baant hij zich een weg achter zijn eigen staart aan. Meer dan 30 jaar getrouwd laat hij weten. Maar vroeger veel gelachen moet u weten. Met die meissies van de Chick en de Rosie want die kende hij goed en hij heeft wel vierentwintig zaken gehad, meneer. Zegt hij altijd eerlijk moet u weten. Het meest illegale dat hij nu nog uitspookt is een enkele snelheidsovetreding. Een beetje schnabbelen voor erbij, eigenlijk doet hij het voor de lol moet u weten. Of u daar even wilt tekenen voor het concurrentiebeding, de geheimhoudingsplicht, hier voor de intentie tot het voorlopige koopcontract en is de courtage al overgemaakt?
Claire of de tragedie van het schurend scheurend schaamvlees
Wat ziet ge, mijn beste dokter? Ge kijkt alsmaar, maar ziet ge wel? Ziet ge wel de nauwelijks steriele naalden die me in de oogballen prikken en al gauw de werkelijkheid infecteren? Huidoppervlakken met van die diepe vieze brandwonden aan de binnenzijde van mijn hersencellen. Ziet ge dat? Hoe het telkens opnieuw gebeurt? Het totale palet, de hele resem agonie, de blauwomrande ogen van het sarcastisch gremellachend vuurpeloton. Ik sta ervoor, ogen open achter de verblindende doek. Haast laconiek. Onbeweeglijk. Vergiftigd door cyaankali. En bijna daarna, onmiddellijk, euforisch. Vervolgens afwisselend, alles heel snel door elkaar heen, zodat eigenlijk niets resteert. Ik hoor hun laarzen kraken, hun speeksel kolken in hun kloppende kelen. Op vlees belust. Ja, dat singulier, uitgesproken moment dat het begerenswaardig verlangen naar vlees opduikt, ook zij gehoorzamen eraan! Slechts één keer, dokter, slechts één keer kan het opdoemen. En dan niks meer! Enkel de steeds weerkerende, steeds heviger wordende buikpijn. Elke nacht opnieuw! Tot ik het raam open en schreeuw, Claire, Claire, Claire! Tot jouw verplegers naar binnen stormen. Ze naderen, grijpen me vast en leggen me lam.
Vermoed niet dit of dat, dokter, want, dokter, in werkelijkheid zal alles anders gaan. Mijn lichaam ligt daar in vegetatief autisme, maar Lee, Lee de fatale demon met de gigantische erectie, die staat op. Hij hoort geklop en opent de deur. Daar staat ze. Claire. Jaaah, heerlijk, andermaal Claire. Scherp en geil glinsterend. Kom binnen, zegt Lee uitgelaten, kom binnen en doe alles uit! Wacht vooral niet. Kledij is uiteindelijk maar de bekleding van een lege liftkooi. Druk op het knopje van de zoveelste verdieping, tuur even in de spiegel van je ziel, stop dan en stap langs de openschuivende deuren naar binnen!
Het klinkt duister en zwartgallig, dokter, ik weet het. Het klinkt zo omdat ik weet dat het orgietje telkens opnieuw zal plaatsvinden. En dat er daarna niks meer zal zijn. We hebben het immers over een singulier moment. Een punt waar niks rond kan bestaan. Een punt dat niks verdraagt om zich heen. Het kan niet anders! Een onblusbaar gevoel in mijn buik toont het mij. Ik zie Claire op de drempel staan en ik weet hoe het gaat aflopen. Zo ziet het naderen er dus werkelijk uit. Ik kijk naar haar tenen op de drempel en het is reeds gebeurd! Onafwendbaar. Onverzadigbaar! Ze lacht! Haar borsten priemen door het T-shirt. Ze kijkt alsof ze meteen met het einde zou willen beginnen. Je weet wel, het vuurpeloton, het moment dat de zes kogels de loop verlaten. Met één oogopslag tussen haar benen wordt het noodlot zichtbaar.
Nee, dokter, ge zijt verkeerd, het was geen lustgevoel. Het gebeurde omdat Claire nooit meer de kans wou krijgen te huilen. Dat moest ik beseffen! Hoe die tranen die nooit meer zouden komen, hoe die bedoeld gingen zijn. Verstaat ge, mijn beste dokter, ook Claire, zij wist wat pathos en onmacht werkelijk veroorzaken. Ook zij moest instemmen. Ook zij moest knikken en vervolgens frontaal tegen de hinderpaal opbotsen. Claire koos geen richting! Claire forceerde niet langer. De vechtlust was al uit haar jeugdig lichaam gestroomd, stonk als een vergeeld urinespoor tot aan die drempel. Ze voelde ook de pijn in de maag. Hoe intens en fataal! Dokter, ze was even ongeduldig en hield op met alles, met alles behalve verder naderen.
Lee stond daar, opende de armen en gremellachte. Hij neemt haar in zijn armen en geeft haar drie zoentjes op de wangen. Bijna zonder haar aan te raken. Bijna alsof er geen contact moet zijn om haar te doen beseffen dat ze dit eigenlijk niet wil. Hij neemt haar even bij de kin en graaft diep in haar ogen. Vervolgens gaat hij op bed liggen, wrijft zich over de buikspieren en haalt zijn gigantische erectie uit de broek. Kloppen doet het glimmend hooggespannen onder de zachte huid. Het lijkt te kruipen op de lucht, te snakken naar energie, in een geluidloze schreeuw enkel hoorbaar voor Claire. Ze rukt hem de broek van de benen en gaat hem te lijf. Onbeschaamd en onbevreesd, ze manipuleert het strak gespannen vlees met vingers en lippen, tot het helemaal in haar verdwijnt en haar schurend krijsen aangeeft dat ze van binnenuit in tweeën wordt gescheurd.
Ik hoef u, mijn beste dokter, toch niet te vertellen hoe ze er tot nu toe niet in slaagde terug naar buiten te gaan. Al probeer ik haar daarbij te helpen. Claire, je hebt nog huiswerk, Claire gaan je ouders zich geen vragen stellen, een meisje van 17, die moet zich aan regels en afspraken houden. Maar Claire lacht en prutst en frutst verder aan haar tepels. Ze duwt jonge suikerworteltjes tussen haar lippen en zuigt er kirrend op. Kom, zegt ze en ze bootst een klein klein kleutertje na, wees maar braaf en lik de choco van mijn buik. Zo doet ze dat! Aan huiswerk denkt ze al niet meer. En als ik er haar doe aan herinneren, lacht ze enkel waanzinnig, vult ze haar pen met sperma en schrijft als een sirene zingend vunzige rekensommen op het behangpapier.
Ze blijft, dokter, ze wil blijven. Ze fladdert rond. Zo eigenwijs en eigentijds. Met haar losse kledij, vol van iets dat er maar niet uitgeraakt. Haar lange zwevende en sluierende haren en haar donkere dansende ogen. Ze daagt me uit en Lee helpt haar. Hij steekt zijn gespierde tong in haar mondje en ze vormt een lieve O met de lippen. Het is als een gang, die zachte roze wand, die pompend op en neer gaat. Een eindeloze gang. Naakte lange schaduwen, hedonistische motieven, alsmaar sneller trommelgeroffel, ze danst tollend naar het raam, glijdt klevend langs de randen. Ze laat zich kronkelend vallen op de gewatteerde vloer, kirt nog meer en kruipt op me af. Ik kan het niet, dokter, ik kan haar niet van me af duwen. Kom, zegt ze, doe mee, ik heb niet genoeg aan Lee, ik wil jou ook. En ze lachen en ze spelen met me. Ze vangt me op en gooit me terug in de armen van Lee. Hij rukt in één haal de broek van mijn lichaam en masseert langzaam mijn penis. Ontspan je een beetje, lacht Claire, en ze wrijft met haar wang over mijn lenden en kust teder mijn navel. Het duurt maar even voor je weet dat het allemaal helemaal niks betekent. Er was eens en dan is er plots niks meer. Ze knabbelt met haar zoete lippen aan mijn vlees. Ze slokt me op en verteert me.
Als we dan zo liggen te kronkelen over elkaar heen, word ik pathetisch. Ik krijg buikpijn en heb braakneigingen. Het ruikt naar fenolftaleïne, dokter, die zoete dodengeur. Iets dat openbarst onder de druk van de eigen zwellingen. Als een paarse doorbloeding in de maag. Als oprispend recalcitrant sap dat palet en tong verbrandt. Ik probeer me te verzetten, maar Lee ligt onder me en tentakelde zich in een houdgreep om me heen. Mijn weerstand lijkt me nu alleen nog op te winden. Claire kent geen genade met haar liefde. Ze dwingt me de ogen open, ze dwingt me diep in de hare te staren en in haar ziel te baden. Voel je het, fluistert ze, voel je nu de werkelijkheid verdwijnen. Ja, snak ik, Claire, ik voel het, Claire, hap ik naar lucht. Mijn lichaam tintelt, het brandt, mijn ogen smelten doorheen de werkelijkheid en alles wordt vlees. De plooien van de rode lakens op de roze matras, de witte stijlen van het hemelbed, de sluiers en de muren, allemaal gloeiend vlees. Het licht knispert en pulseert stroboscopisch op de rand van pijnlijke scheuten. Het glijdt over me heen, haakt zich vast in mijn vlees en trekt me schurend scheurend dieper het genot in. Ik hoor het allemaal hijgen, kraken, knetteren en uiteindelijk krijsen in de oplaaiende haren van Claire. Ik zie haar deinen, verdwijnen en weer opdoemen in de hete vlammen. Ik zie de aura rond haar hoofd, een zon met heftige uitbarstingen van energie.
En we doen het opnieuw, met Claire, nu als een puppy tussen ons twee. En ze fluistert in mijn rechteroor. Voel je je nog schuldig, gij geil beest? En Lee antwoordt, waarom zou hij, wat heeft het voor nut zich schuldig te voelen als je er toch niet aan kunt weerstaan. Waarom zou je er trouwens aan weerstaan. Omwille van een of andere demonische gedachte, omwille van een of andere onmogelijke onwil. Dan lachen ze oprecht, en beginnen me zo intens te kussen dat ik nauwelijks nog adem kan halen. Wees niet bang, zei Claire. Open je ogen, gebood Claire. Zie me vervloeien met jezelf. Pijnlijk is het kijken naar haar schoonheid die zich daar bij me naar binnen dringt. Zo vleselijk dokter, zo verschrikkelijk vreselijk vleselijk. Haar huid dreef uit, als een plas over een marmerglad oppervlak. Haar vlees druppelde heet over mijn wijd opengesperde lippen. Ik kokhalsde, alsof ik verdronk. Niet weigeren, dwong haar stem, volg me, aanvaard het als water, drink het! Ze sloeg me even lichtjes met handen slap als biefstuk op de wangen. Ik dronk dokter, met steeds grotere teugen, steeds gulziger. Tot alles wegzonk in de puls van het kloppend bloed. Ik zwom.
En weet je, dokter, eigenlijk wordt het steeds eenvoudiger, wordt het steeds duidelijker. We liggen daar te hijgen en te stampen met z’n drieën. En ik zeg, er komt nooit meer een zelfovertreffende daad. Het is nooit complex genoeg om dat te bereiken, na dit soort paringsdaad. Dit is het enige, dit is het zaligste. En ze knikken en we doen verder tot we niet meer kunnen.
Ik voel me loom, en het komt terug. De maagpijn, de werkelijkheid, de zoete geur van de sterfelijkheid. Weldra voel ik me terug onmogelijk, luisterend naar een dwaas orakel van spijt en verwijt. Het zonlicht martelt me. De lucht blust de lust in de longen. Niks blijft er over. Ik heb het koud zweet langs de naden van mijn scheuren, ik trek de deken over me en voel me verzieken. Het vlees aan de binnenkant van mijn brein verzweert, het schuurt rood ontstoken telkens ik het probeer te begrijpen. Nee, fluister ik, nee Claire, het is te veel, ik kan het niet verdragen. Het is te vluchtig, het is te stil na de storm.
Waarom doet ze mij zo denken, dokter, zo over haar en zo over mezelf? Het doet er niet meer toe. Ik word wakker en de maan staat hoog boven haar naakte buik. Lee is weg, zit waarschijnlijk buiten, naakt op een pin van de hoge omheining. Dat doet hij vaak, als hij alleen wil zijn. Of misschien wil hij eerder ons even alleen laten. Hoe dan ook, hij rookt een rustig sigaretje en vormt fantasie met zijn witte adem. Claire slaapt al even ontspannen. Ze produceert al dromend nog meer schoonheid, ze spint suikerbloemetjes in het schaamhaar. En het wordt nog meer vlees, wat ik zie en wat ik voel en wat ik adem. De hele kamer is ervan gemaakt. De muren pulseren. De muren gloeien. Alsof het fluwelen gordijnen zijn die zachtjes deinen op de zomerwind. Claire lacht in haar slaap, fronst de wenkbrauwen even en ontspant al weer volkomen. Haar slipje hangt nog tussen de lange lichtgebruinde benen, net onder haar knietjes. Ik sta op en ga naar het raam. Doorheen jouw tralies, dokter, daar zie ik Lee inderdaad op die puntige spits staan, een ooievaar op één been. Hij danst. Vogels komen op zijn schouders zitten en fluiten hun prille ochtendlied. Ik hoor marcherende soldaten, gedrild, ze stoppen, ze draaien op de hakken en leggen het geweer op de schouder.
Ik voel haar hand. Ik voel haar wrijven. Nog meer, fluistert ze, nog dieper. Zo diep dat we al onze frustraties eruit boren, zo hard dat we niks meer herinneren van ons bestaan, zo lang dat we geen logisch woord meer kunnen uiten. Neem me, opnieuw en opnieuw, verzeng de trauma’s, vernietig al die ruïnes, onteer al het demonische, verheerlijk al het heilige. Ze draait mijn haren in een vuist en sleurt me zo op de grond. Ze slaat met haar vuisten en ik laat haar. Ik bloed. Ik tier en krijs. Lee opent de armen op zijn pin, spreidt zich uit, groter dan de horizon. Zijn ene oogbol is de wassende maan, de andere de opkomende zon. Zijn licht smeert zich heet brandend over onze kronkelende lichamen. We trachten elkaar vast te houden, maar glijden steeds van elkaar. Tegenstroom, sterke branding, springend tegen het getij. Tot we uitgeput samen met de stroom mee glijden en in een wijde stille bocht over het zand heen spoelen. Ik kijk op en zie Claire naast me liggen, nahijgend, wondermooi glimmend in een blauwe zeelucht. Ik streel haar het donkere lange natte haar uit de ogen en kus haar op het voorhoofd. Claire, fluister ik. En ze legt haar vinger sussend op haar lippen. Zonder de ogen te openen.
Het klinkt niet redelijk, dokter, ik weet het. Dat is het ook niet. Het klinkt kwaad, humorloos, zelfs bitter. Dat is het ook allemaal. Ik zei toch dat het steeds eenvoudiger werd. Ach, kon ik gewoon maar zwijgen. Maar ik heb maagpijn en kan het niet, zwijgen, ophouden, alles eruit braken. Ik ben verstopt en woorden sijpelen over de dammen in mijn brein. Ik zie je, dokter, heel duidelijk, en dat zegt genoeg, dat zegt dat er geen andere mogelijkheid is dan je te zien. Hoe ik ook wens dat het anders was.
Hoor je die gelatenheid alsmaar sterker worden, al de rest verdrukken en versmachten? Ik maak me nog even boos en daarna zal er niks meer zijn. Een stuiptrekking, dat is het, een zenuwachtig spasme van een reeds ontbindend lichaam. Het is nog dat beetje instinct van die zenuw. Nee, dokter, niks kan me nog intrigeren. Claire heeft het wel degelijk allemaal afgebroken tot de laatste steen. Om die te verpulveren, te desintegreren, te annihileren tot er enkel dat ene punt overbleef. Daar zit ik op, dokter, zoals Lee op die spits. En hoe ik het evenwicht behoud? Ik denk aan Claire en staar naar het topje van mijn glimmende schoen. Als het topje van haar neusje, de zalmgeur van haar liefde, en die onmogelijkheid om stroomopwaarts te zwemmen. Claire, Claire, wat wilden we bereiken door over de werkelijkheid heen te springen? Waar kom je terecht? Op dat punt, dat singuliere punt dat niks om zich heen verdraagt, waar je voor altijd moet vechten omdat het evenwicht er immer labiel is. Claire, Claire, ik ben moe, ik ben uitgeput, ik kan niet langer en staar steeds langer door dit raam. Regendruppels bevatten zo weinig van haar zachtheid. Ze maken mijn ziel nat, verweken het gemoed, tot ik even hard huil als de orkaan.
Na die paar weken, opgesloten in die kamer, is het nooit meer hetzelfde geweest. We gingen naar een feestje van de Duitse ambassadeur. En hij keek eerst naar Claire, staarde naar haar lange bruine benen onder het korte rokje, gleed weg tussen de gleuf van haar opgestoken borsten. Ze flirtte openlijk met hem, met haar grote gore kinderogen, net zoals ze dat met alle andere collega’s deed die avond. Ze lachte en ademde hem op zijn wang. Ze kneep hem in de wang en kuste me kauwend op de lippen. Ik voelde geen jaloezie, ik schaamde me. Hij keek naar mij. Zoals ook alle andere collega’s die avond. 17 jaar, viezerik, pervers was het. Lee lachte, ik verdween in een waas. Claire trippelde als een klein klein kleurtertje van bosje naar bosje. Ik hoorde hen praten over de gevechten in de buitenwijken. Ik hoorde hen bevestigen dat de rebellen naderden. Wat vond ik ervan, hadden we het recht de revolutie tegen te houden? Ik antwoordde en dacht aan haar en keek naar haar. Onthutst waren mijn collega’s. Dit was erger dan de perversie waarmee ze zich even hadden kunnen amuseren. Claire had me gebroken, leeggezogen. Ik was geen man meer, maar een beschamende schaduw. Ik ging zitten, pal onder de wieken van de luchtverkoeling. Mijn haren dreven uiteen, ik dronk, ik dronk, maar het gevoel dat ik wou bereiken, kwam niet. Lee stond al die tijd achter me, hield me bij mijn schouder en lachte verschrikkelijk. Zo spring je gewoon de oneindige duisternis in, sprak hij, zo val je voor de rest van je onsterfelijkheid.
Claire is een zekering die springt eens je haar clitoris over klikt. Ze is hier, ze blijft hier, mijn beste dokter. En ik heb echt proberen te ontsnappen. Maar ik zit op dat punt dat niks om zich heen verdraagt. Een punt dat niks om zich heen heeft. Spring dan, tierde Claire me steeds heftiger toe. Spring dan naar de andere kant. Dit is de eerste steen in de rivier. Ga je hier dan blijven, verstijfd tot je slaap je meesleurt naar de pieken onder aan de waterval?! Ik wil terug, zei ik, ik wil mijn werkelijkheid terug. Hoor je dat, antwoordde ze, dat is de werkelijkheid, de rebellen naderen! De revolutie is niet langer te stoppen! Weldra sta je voor het vuurpeloton!
Ik handel nu instinctmatig, dokter, primair, overlevingsgericht. Het wrijven over haar lichaam gelijkt nu op het verwijderen van vingerafdrukken. De maagpijn wordt elke nacht erger. Telkens je verplegers me platspuiten, gebeurt het opnieuw. Zie je dat, dokter, zie je dat punt waar ik op zit? Ik ruik de fenolftaleïne, die zoete geur van de dood. Claire ligt op het bed, Lee ligt tussen haar opengesperde benen. Ze kreunen de porno van mijn ondraaglijke pijn. Hij spitst haar op die demonische erectie. Zijn buikspieren bulken bij elke stoot diep tot in haar ziel. Vleselijk, dokter, zo vreselijk vleselijk. Lee neukt haar onophoudelijk. Ze zucht en kreunt, ze ziet me even zitten, even, sporadisch, en laat zich nemen tot het hoog oplaaiend, banaal humorloos hoogtepunt.
Er is geen hoop, dokter, geen hoop dat ik vlees eet dat elke dag op mijn bord ligt. Zo netjes op tijd, je weet wel, op het uur waar ik verondersteld word honger te hebben. Mijn buik verkrampt, rekt zich uit als krakend rubber. Nee, dokter, ik eet het niet. Hoe de verplegers het ook naar binnen trachten te forceren. Ik kauw erop, tot het een egale grijze brij is. Ik spuug het in hun gezicht. Ik wrijf het over de muren, tot het er van eigen zwaarte afkabbelt. Lee raapt het op, smeert er Claire mee in. En ze doen het opnieuw. Onophoudelijk. Tergend traag, razend snel, tot alles davert en de bliksem inslaat op de spitsen van de omheining.
De buikpijn is nu ondraaglijk, dokter, als de bolketting die de darmen de aars uit trekt. Weldra zal mijn maag scheuren, dokter, schurend uiteenspatten in al de dimensies van het singuliere punt. En wat zal er te voorschijn komen, wat zal er de duisternis van mijn plaats innemen? Een smaakloze reïncarnatie. Terwijl ik voor de rest van mijn onsterfelijkheid val. Jij ziet dat niet, mijn beste dokter, ik wel, ik zie Lee mijn lichaam verlaten als de verplegers me de coma in spuiten.
Haar in mijn gezicht, het kriebelt in mijn neus. De geur van haar shampoo doet me afdwalen naar vroeger tijden. Vrolijker tijden. Nooit gedacht dat ik hier zou staan. Dat hadden we toch niet afgesproken?
Het was een zondagochtend in mei, ik herinner het me als de dag van gisteren, de stad wilde maar niet ontwaken, zo leek het. De kerkklokken van de Grote Kerk sloegen acht uur. Slechts het brons en het geblaf van een hond in de verte verstoorden de serene stilte. De kilte van een mooie dag in wording verwarmde mijn ziel. Met mijn handen diep in mijn zakken, het hoofd licht gebogen, liep ik door de anders zo drukke winkelstraat, op zoek naar niets. Aan het eind van de straat sloeg ik linksaf, de Kalvermarkt op. En daar zat ze. Daar zat jij.
Op een gehavend, maar nog duidelijk groen gekleurd houten bankje zat een jonge vrouw, een jaar of vijfentwintig schatte ik. Met de ogen gesloten en een boek op je schoot zat je daar ogenschijnlijk op niets en niemand te wachten. Een licht briesje bracht je haar in beweging en mij in vervoering. Het waterige zonnetje gaf jouw gezicht een schittering die ik tot dan toe slechts gezien had op verscheidene schilderijen van de grote meesters. Een engel zat op dat bankje.
Nu is de schittering uit je gezicht verdwenen, ook al schijnt de zon volop. De lamellen in de benauwde kamer staan half open, de wereld is volop in beweging, maar je ziet het niet. De flauwe glimlach op jouw vaalwitte gelaat en mijn hoop tegen beter weten in verraden enigszins waar jouw gedachten naar afdwalen. Naar het gehavende groene bankje, naar de zonsondergang op het strand van Zandvoort. De zandkorrels op je lichaam schitteren als diamanten in het laatste licht. Je lacht je witte tanden bloot en plaagt mij door onophoudelijk zachtjes in mijn rechteroor te blazen. Je weet dat ik daar niet tegen kan. Je weet half niet hoe erg ik dat mis.
‘Is er nog plek voor een zondagskind?’ vraag ik. Verschrikt kijk je op, alsof je ontwaakt uit een diepe droom. Wat ben je mooi! Niet bijzonder knap, maar anders mooi. Vanuit het niets verdrink ik in jouw helblauwe ogen die mij aanstaren met een blik vol liefde. ‘Als jij mij vertelt waarom ik hier zit en niet thuis in bed lig,’ antwoord je gevat. Enigszins uit evenwicht gebracht door jouw antwoord, schraap ik met veel moeite net voldoende moed bij elkaar: ‘Om te luisteren naar de stilte waar ik zo van houd.’
Met een wit gekleurd badstof doekje veeg ik wat speeksel uit je mondhoek. Mijn god, je was zo vrij, zo onafhankelijk en sterk! Nu ben je niets meer dan een hoopje mens, uitmuntend in hulpeloosheid. Ik voel hoe een traan traag langs mijn wang naar beneden glijdt. Het haar op jouw hoofd ruikt nog steeds hetzelfde. De herinnering. Ik kus je zachtjes op je voorhoofd. Het ga je goed, mijn liefste. De stekker glijdt langzaam uit mijn hand en valt met een doffe klap op de grond.
Het bowlingtoernooi dat ik al drie jaar op rij gewonnen heb, is begonnen aan de finales. Ik ben 17 en gooi voor het eerst in mijn leven over de 200. Ik had nog nooit eerder meer dan 184 gegooid. Ze staat al een half uur achter mijn baan. Ze heeft me al twee biertjes gebracht. Ze ziet er lekker uit.
Scoren. Dat doe ik. Mijn vriendin woont uit de buurt en is al vertrokken. Ze moet op tijd thuis zijn. Zo gaat dat op die leeftijd. Dat ik daaraan denk, komt door haar, achter die baan. Anders had ik het niet bedacht. Kansen moet je grijpen. En kansen moet je berekenen. Dus vandaar.
Ze moet nog naar dansles die avond. Mijn belofte om te komen kijken, wordt ontvangen met een lach. En gelijk heeft ze. Eerst zien, dan geloven. Maar ik weet al dat ze eraan zal moeten geloven. Hoop ik. Maar ik ben een winnaar. Dus ik ga ervoor. Want ook die prijs wil ik pakken.
Haar hele familie zit op dansles. Ze krijgt het voor elkaar dat ze niet in vaders Volvo hoeft te stappen. Ik breng haar naar huis. Terwijl we nog nazitten en haar ouders vertrokken zijn, bedenk ik me dat ik bezig ben met een perfect game. Ik kan net zo goed de volgende strike aankondigen. 'Wil je m’n ballen zien? Ik woon hier vlakbij.' Strrriiiiike! Ze gaat mee.
De perfect game wordt afgesloten met twee nabeurten. De perfecte score was een feit. Om de oliepatronen heb ik me niet druk gemaakt, als het loopt dan loopt het. Bij haar liep het. Alleen moest zij zelf nog rekenen, maar dat had te maken met de afloop van een periode of zo. Dat punt heb ik trouwens niet gemaakt.
Een jaar later doe ik mee aan hetzelfde toernooi. Voor het laatst hoor ik bij de junioren en ik verdedig mijn titel. De finales worden maar net bereikt. Het verloopt moeizaam. Maar ik zie scoringskansen. Achter de baan. Zij ziet ze ook en gaat. Als ik vraag waar ze heen gaat, zegt ze dat ze naar huis moet. Ze moet op tijd thuis zijn. De wedstrijd gaat verloren. Ik word vijfde. De fiets brengt me naar huis, er zit niemand achterop.
Aan sport doe ik nu, jaren later, nog steeds. Alleen bestaat in deze sport geen 'perfect game'. Scoren en winnen doe ik hier nog wel. Met de nodige fysieke inspanning. En ik vraag me af of dit komt door m’n leeftijd, of omdat dit niet mijn sport is. Vannacht heb ik nog over haar gedroomd. Een mooie lach bracht me een biertje toen ik over de 200 ging. Toen ik wakker werd, wilde ik weer gaan bowlen. Omdat ik moest douchen, had ik nog even bedenktijd.
...van die types die ontkennen dat de hele wereld het op hen heeft gemunt. Meewaaiend met alle natte winden maar altijd als laatste, kun je precies aan hem zien wat maanden geleden mode was. Pas als duimringen over de top zijn, zal hij een duimring aanschaffen. Op zijn verder accentloze hoofd siert een haardracht die nog het meest doet denken aan een puntdak, járen na David Beckham's introductie. Een bruin ribjasje met oranje balletjesoverhemd net nadat iedereen er mee liep. Hij heeft lekker gegeten als hij van anderen hoorde dat de DJ goed was. Zijn hoofd een beetje achterover, een slap weekmakend gebaar met zijn hangende en tuitende onderlip als hij begint te praten én de sigaret die hij rookt om mee te doen, nodigen nooit uit. Met de ogen op oninteressant, de hangende schouders en zijn lauwgeslagen bier in het glas, opteert hij elk willekeurig moment voor Wereldkampioen Sta In De Weg. Als hij met zelfbenoemde vrienden op stap is, verwacht hij dat zijn drankjes betaald worden omdat hij werkloos is. Vroeger een muurbloempje was hij op zijn twintigste nog steeds maagd. Als hij met vrouwen op stap is, zijn dat zonder uitzonderingen mentale onevenwichtigheden. Ooit werd hij genaaid door een escort die alleen op zijn geld uit was. Hij woont weer bij zijn vader en moeder nadat hij onsuccesvol een appartement heeft gehuurd in de grote stad maar na verloop van tijd niet meer kon betalen met zijn onvolwaardige inkomen. Zijn status als enig kind heeft bijgedragen aan de handicap dat hij altijd met zichzelf, zijn imago en zijn ego bezig is. Geslachtofferd door zijn omgeving verkeert hij permanent in de ontkennende fase.
‘Dag Kabouter Spillebeen.’ ‘Jawel, goedemiddag meneer Jan Wolkers.’ Een kortaf, streng stemmetje. ‘Hoe is het met u? Ik heb u enige tijd niet gezien.’ ‘Ach,’ vervolgt de grijsaard met z’n gemoedelijke, rustige stem, ‘het is toch vreemd gesteld met de wereld daar op dat vasteland hoor, Kabouter Spillebeen, vreemd gesteld. Zo duurt een boekenweek er tien dagen en –’ ‘Boeken, boeken, ach die boeken, ik lees de natuur!’ Het stemmetje klinkt snauwend. Jan Wolkers kijkt een moment aandachtig en spreekt: ‘De natuur, ja de natuur is mooi.’ Hij luistert naar z’n eigen woorden. ‘Ik bedoel, de vlierbessen staan er toch bijzonder goed bij dit jaar. Zo mooi en diep van kleur hè.’ ‘Wat u zegt, meneer Jan Wolkers, wat u zegt! Ze zijn diep van kleur.’ Met z’n uitgestoken vingertje maakt de kabouter korte en venijnige handgebaartjes. ‘Maar is het u ook opgevallen, meneer Jan Wolkers, is het u ook opgevallen hoe strak ze zijn dit jaar?! Jawel, ze zijn diep van kleur maar ze zitten ook strak in hun vel! Ze zijn strak, lekker strak!’ Felle kabouterogen. ‘Strakke bessen!’ ‘Ja, dit jaar hebben we echt bijzonder mooie vlierbessen.’ De oude man spreekt z’n woorden rustig en gewogen. In gedachten verzonken kijkt hij een moment in stilte voor zich. ‘Dat hebben de mensen op het vasteland toch niet zo hè, Kabouter Spillebeen, dat hebben ze daar niet zo. Ik bedoel niet alleen dat de mensen daar niet van die mooie vlierbessen hebben zoals wij die hier hebben –’ ‘Van die strakke bessen!’ ‘Inderdaad, maar ze hebben ook niet de tijd om ervan te genieten, als u begrijpt wat ik bedoel.’ ‘Wat u zegt, meneer Jan Wolkers, wat u zegt.’ De stem van de kabouter beveelt: ‘De mensen moet leren genieten van de bessen!’ ‘Nu moet u weten dat ik weer eens een kort werkje gemaakt heb laatst. Ach, het stelde eigenlijk niet zo veel voor, hoor. Nee, een kliedertje van nog geen honderd pagina’s. Wat oude ideetjes uit mijn inspiratiedoos samen als een verhaaltje –’ ‘Maar de mensen moeten ervan genieten!’ De kabouter kraamt het uit. ‘Genieten, meneer Jan Wolkers, genieten zoals wij hier!’ ‘Weet u nu, kabouter Spillebeen, weet u nu waar ikzelf zo van genieten kan?’ Met alle tijd van de wereld kijkt de oude man de kabouter aan tot deze hierop reageert. ‘Nou, nou, meneer Jan Wolkers, nou, zegt u het eens, zegt u nu eens waarvan u zo genieten kunt.’ ‘Nou, kabouter Spillebeen, ik geniet juist zo van de natuur hier.’ Een kort moment van rust. ‘Bijvoorbeeld, hier toch in dit losse zand hè, zie hier toch in dit losse zand de sporen van een eekhoorn. Van die vlijtige beestjes zijn dat hè, van die mooie vlijtige beestjes met zo’n sierlijke staart.’ ‘Ja, die staart, precies wat u zegt, meneer Jan Wolkers, die staart!’ Vurige kabouterogen spreken. Z’n mondje verkrampt zich bijna terwijl hij verder snauwt: ‘Zo’n staart met zo’n krul erin hè, meneer Jan Wolkers, zo’n geile krul in zo’n staart van zo’n eekhoorn, hè. Zo’n hitsige staart! Oh ja, lekkere strakke bessen en van die geile staarten in de natuur!’ Trillend van spanning en nog met z’n wijsvingertje naschuddend staat de kabouter voor de oude schrijver. Na even komt hij tot z’n zinnen en kijkt hij Jan Wolkers betrapt aan als hij zich realiseert hoe hij zich zojuist heeft laten gaan. Dit moment van zwakte was niet publiekelijk bedoeld. De grijsaard, echter, aanschouwt dit wonderbaarlijke kaboutertafereeltje als ware hij de rust zelve. Een beetje ongemakkelijk schraapt het kleine mannetje z’n keel en begint stevig over z’n kruis te wrijven. Langzaam laat hij dit overgaan in een stoer en nonchalant krabben aan z’n zak. Met een vragende en verwachtende blik op z’n gelaat kijkt hij Jan Wolkers aan. Na een wat langer moment van stilte heft deze dan ook weer aan: ‘Kabouter Spillebeen, ach zegt u eens, hoe is het toch met mevrouw Spillebeen, hoe is het nu met haar?’ ‘Ahh meneer Jan Wolkers, ach, dat is toch zowat hè…’ ‘Oh?’ ‘Ach ja, nog steeds een ontstoken endeldarm hè… ja, nee, dat is dus niks.’ ‘Oh hoe vervelend nu.’ De oude man spreekt z’n woorden begripvol en welgemeend. ‘Hoe vervelend. Ja, want dan stel ik mij toch voor dat het anale verkeer er voor u niet meer in zit.’ ‘Juist, juist, meneer Jan Wolkers, heel juist, dat hebt u zeer wel begrepen. Geen anaal verkeer meer met mevrouw Spillebeen!’ Het hoofdje van de kabouter begint rood aan te lopen. ‘En weet u nu, meneer Jan Wolkers, weet u nu wat het probleem is?’ ‘Nou, zegt u eens.’ ‘Kijk, meneer Jan Wolkers, kijk, als men zo lang getrouwd is als u en ik dat zijn, kijk, dan is de vrouw in kwestie ook niet meer de jongste hè, dan hebben we het over oude vrouwen. En wat krijgen oude vrouwen? Hè? Hè?… Juist, meneer Jan Wolkers! Juist, oude vrouwen krijgen een flubberkut! Een flubberkut! En daar kun je niet meer in neuken, meneer Jan Wolkers. In een flubberkut kun je niet neuken.’ Het vuurrode en heftig trillende kabouterhoofdje lijkt ieder moment te kunnen exploderen. ‘Dus, meneer Jan Wolkers, dus het is gewoon zo: Kabouter Spillebeen neukt niet meer!!!’ Het kleine mannetje is totaal in extase! ‘Een flubberkut… een flubberkut…’ Jan Wolkers laat de woorden nadenkend uit z’n mond rollen alsof hij ze in de lucht voor zich geschreven ziet. ‘Nee, wat u zegt, Kabouter Spillebeen, wat u zegt, en als dan ook het anale verkeer niet meer mogelijk is, dan kan er gewoon niet geneukt worden. Ach, en dat is toch wel erg vervelend. Ik bedoel, niet meer kunnen neuken is toch een jammere zaak.’ Een moment van stilte. ‘Ja, ik ken dat probleem wel hoor, Kabouter Spillebeen, dat probleem van die flubberkut. Mijn vrouw en ik zijn toch ook al een flinke poos samen.’ De grijze schrijver kijkt een beetje dromerig voor zich uit. ‘Maar gelukkig is het anale verkeer voor Karina en mij toch geen probleem.’ Weer een moment van rust. ‘Trouwens, ik moest maar weer eens gaan, denk ik zo. Ik moest maar weer eens kijken hoe het thuis is.’ Jan Wolkers staat op en klopt het zand van z’n kleren. ‘Hey, past u op met dat zand!’ Beschermend houdt de geërgerde kabouter z’n armen voor z’n gezicht. ‘Oh, sorry, Kabouter Spillebeen, mijn welgemeende excuses hoor. Oh, nee, ik was even verloren in gedachten.’ ‘Ja ja!’ Op z’n gemak wandelt Jan Wolkers verder. Na een paar passen draait hij zich om. ‘Oh, en Kabouter Spillebeen, het duurt nog wel even hoor, maar past u straks in de herfst wel goed op?’ ‘Hoe bedoelt u, meneer Jan Wolkers?’ ‘Nou, ik bedoel, straks als het weer herfst is, Kabouter Spillebeen, die paddestoelen, u weet wel, rood met witte stippen, ik bedoel, past u dan wel goed op met het heen en weer wippen.’ ‘KLOOTZAK!’